Ecuador, een land op de middellijn van de aardbol, een gebied dat extremen in zich verenigt. Het land kent een ongeziene afwisseling van landschappen, van besneeuwde vulkanen en bergen van meer dan vijfduizend meter hoogte tot de onaangetaste groene jungle van het Amazonewoud. De geschiedenis is getekend door het woelige en rijke verleden van de Inca’s en de Spaanse conquistadores. Hier leven hooglandindianen naast jungle-indianen, mestiezen naast zwarten en blanken, elk met hun eigen cultuur en traditie. En toch zijn er aspecten die deze volkeren met elkaar verbinden, hun vriendelijkheid, hun kleurigheid en de trots op hun land.
De koloniale invloeden van de bezetting van de 16e en 17e eeuw door de Spaanse conquistadores zijn nog steeds goed zichtbaar. Prachtige kloosters, pittoreske kerkjes en Spaanse herenhuizen sieren het straatbeeld in Quito. De barokke bouwstijl domineert in de steden doorheen het hele land, maar nergens zo fel als in het zuidelijke Cuenca. Dit koloniale stadje, dat ook wel ‘het Athene van Ecuador’ wordt genoemd, is met zijn rijke architectuur, kunst en literatuur een historisch juweel. Sedert eeuwen was het een intellectueel centrum dat vooral dichters, schilders en psychologen aantrok.
Het Yasuní Nationaal Park werd in 1989 door Unesco erkend als biosfeerreservaat en biedt hiermee een duurzaam evenwicht tussen de bescherming van het milieu en het behoud van de inheemse bevolkingsgroepen. Het is een van de meest biodiverse tropische regenwouden ter wereld en speelt een belangrijke rol in het behoud van de globale biodiversiteit. Het is bovendien het woongebied van verschillende indiaanse stammen zoals de Kichwas en de Waorani, die nog steeds diep in het woud afgesloten van de buitenwereld leven. De toekomst van het park en de gezondheid en levenswijze van de stammen staan echter steeds onder enorme druk, aangezien de bodem grote voorraden olie bezit; het belangrijkste exportproduct van Ecuador. De overheid heeft dus de moeilijke taak om een balans te vinden tussen economische ontwikkeling enerzijds en natuurbehoud anderzijds.
De Inca’s beschouwden textiel als een zeer belangrijke rijkdom. Voor hen had het meer waarde dan geld, goud, zilver of zelfs voedsel. Het weefgetouw werd omstreeks 5000 jaar geleden uitgevonden in Zuid-Amerika. Tot op de dag van vandaag gebruiken de indianen in het Andesgebied de technieken die hun oorsprong vonden in de precolumbiaanse periode. Het Ikat-weven is een speciale techniek waarbij het textiel van motieven en kleur wordt voorzien. Het kende zijn grootste bloei onder de Huari-indinanen, afkomstig uit Peru, maar is momenteel ook alomtegenwoordig in de omgeving van Cuenca. De bekendste ikat is de paño. Het weven en kleuren van het doek neemt enkele dagen in beslag, terwijl de afwerking van de slierten aan de zijkant wel verschillende maanden in beslag kan nemen. Voor een origineel stuk moet dus veel geld worden neergeteld. Naast de paño zijn ook de poncho’s, (tafel)lakens en riemen populaire realisaties.
Op 27 december 1831 vertrok Darwin met zijn ‘Beagle’ voor een reis om de wereld. De bedoeling van deze expeditie was om de kusten van Zuid-Amerika beter in kaart te brengen en de omtrek van de wereld nauwkeuriger vast te leggen. Op 16 september 1835 bereikte hij de Galápagoseilanden en zette voet aan wal op het eiland San Cristóbal. De studies die hij hier deed, vormden de basis voor zijn alom bekende evolutietheorie. Vooral het verschil in vinken trok Darwin zijn aandacht. Dit toonde aan dat zich verschillen in één diersoort konden ontwikkelen naargelang het voedsel en de omgeving waarin ze vertoefden. Uniek aan de Galápagos is dat de diersoorten vrijwel geen natuurlijke vijanden hebben door de geïsoleerde ligging van de eilanden. Hierdoor zijn de dieren helemaal niet agressief en zien zij bezoekers niet als een potentieel gevaar. Dit laat de bezoekers toe de dieren van zeer dichtbij te bewonderen.